Immanuel Kant
Immanuel Kant (1724 – 1804) werd geboren in de Pruisische stad Koningsbergen, nu Kaliningrad, waar hij zijn gehele leven zou wonen. Kant mag met recht de grondlegger van de zogenaamde nieuwere filosofie genoemd worden, dat wil zeggen van de periode in de moderne filosofie die via de negentiende en twintigste eeuw tot in onze tijd doorloopt, en waarin, meer dan in de zeventiende- en achttiende-eeuwse filosofie, de nadruk werd en wordt gelegd op de grenzen van de menselijke rationaliteit en subjectiviteit. Daarom mag Kant tevens de eerste denker van de grens genoemd worden, een denken dat pas in de naoorlogse poststructuralistische en deconstructiefilosofie zijn beslag krijgt. Niet voor niets staat Kants hele werk dan ook juist in de meer recente, naoorlogse filosofie in het middelpunt van de belangstelling, niet alleen in het genoemde poststructuralisme, maar ook in talloze ethische stromingen, in de politieke filosofie en in de analytische filosofie.
Leven
Kant was de zoon van een zadelmaker, studeerde in Koningsbergen van 1740 tot 1746 theologie, filosofie en wis- en natuurkunde en werd huisleraar, totdat hij aan de universiteit van Koningsbergen verbonden werd, vanaf 1755 als privaatdocent en vanaf 1770 (tot zijn emeritaat in 1796) als hoogleraar in logica en metafysica. Vanuit Koningsbergen heeft hij een enorme invloed uitgeoefend op het gehele moderne denken. Op latere leeftijd leidde Kant een teruggetrokken leven, dat gekenmerkt was door een strikte dagindeling en een ijzeren discipline. Zijn gehele leven werd trouwens bepaald door een morele strengheid, die voortvloeide uit het piëtistische milieu van zijn ouders.
Godsdienstig meelevend was Kant zeker niet en wegens zijn opvattingen over de godsdienst werd hem na publicatie van zijn godsdienstwijsgerig werk in 1793 een schrijfverbod over dit onderwerp opgelegd.
Uit: Encyclopedie van de filosofie - Van de Oudheid tot vandaag, © Boom Uitgevers Amsterdam